In de schuilkelder

Hetta Heeres (1922 - 2004, Dorpsweg 41) vertelt

Kelder van de voormalige coöperatieve stoomzuivelfabriek Garmerwolde (1889-1919) aan de Dorpsweg 41

‘Vrijwel de hele buurt zat bij ons in de kelder: de families Boer (vijf personen), Ellérie (negen personen), Mulder (vier personen) en Modderman (twee personen) en wijzelf natuurlijk: mijn vader, Coba en Annie (onze beide evacueetjes uit Rotterdam) en ik. Mijn moeder lag toen in het ziekenhuis. Ze is er met de koetsewagen van Arend Leugs heen gegaan. Toen de stad zo beschoten werd, zijn alle patiënten nog naar de kelder van het Diakonessenhuis vervoerd. Wij konden er toen ook niet komen. Ook de familie Anderson zat bij ons. Op een gegeven moment kreeg dokter Anderson bericht dat er in Oosterhoogebrug een vrouw was, die moest bevallen. Zij zat bij de steenfabriek in een oven. Ik hoor mevrouw Anderson nog zeggen: ‘En je gaat niet! Je gaat niet! We houden je vast!’ Dat was een drama! Hij moest door de linie, dus het was lang niet zonder gevaar. Maar hij ging toch! De bevalling is goed verlopen en de dokter is heelhuids bij ons in de kelder teruggekomen. 

Slapen in een bak
Dit huis was vroeger een kaasfabriek. In de kelder zitten nog grote bakken voor pekelwater: daar werden de kazen in gemaakt. Er hebben ook allemaal planken boven gezeten. Daar werden de kazen op gelegd. Wij hadden stro in die bakken gedaan. Daar lagen de kinderen in te slapen. Dat kon best: het zijn net grote bedden/bedsteden. In een kleinere bak hadden we een wc gemaakt, met een kleedje ervoor. Bruun Mulder moest de emmer legen. We hadden een heel grote kookpot. Daar maakten we eten in. We kookten in de keuken maar ook wel hier in de kamer. We hadden een grote groene kachel met een lange pijp. Daar zat een bak op en daar kon je ook wat op warm houden. Iedereen hielp mee. 

Hoelang we in de kelder hebben gezeten en wat we hebben gegeten, weet ik niet meer. Op een keer moest ik wat uit de kamer halen. Plotseling viel er een bom voor en achter het huis. Het waren geen dikke bommen, maar er lag wel een hoop scherven. Wonder boven wonder zijn de ramen heel gebleven. Kijk, er zit nog een knitter in dat raam. Tjonge, wat ben ik toen geschrokken! Het waren allemaal scherven! Ik ben zo in de kelder gesprongen; heb geen trap gezien! 

In die dagen is ook de familie Van der Reyden-Oosterhuis omgekomen. Die waren voor de deur gaan liggen en daar is toen een bom gevallen. 

Doorgangshuis
Het was hier net een doorgangshuis. Toen wij waren bevrijd, kwamen de vluchtelingen van Wirdum, Appingedam en omstreken. Dat was een gekraak en gekreun van jewelste: ‘O mien aarm! O mien bain!’ We hadden het hele huis vol! Toen kwamen er ook nog wat mensen uit Loppersum, maar daar hebben we plek voor gevonden in de stad. We konden er echt niet meer hebben. Het hele huis was vol! En ik maar koken! We hadden een grote tafel: daar zaten we met elkaar aan. Dat was nog wel gezellig ook. Enige tijd later was het groot feest in ons dorp. Achter de school stond een grote tent. ‘s Morgens was er een grote optocht en ‘s middags waren er kinderspelen. Onze beide evacueetjes uit Rotterdam, Coba en Annie, deden ook mee. Net op die dag kwam hun moeder de beide meisjes weer ophalen. Toen ze uit de bus stapte, hoorde ze door de microfoon: ‘Annie Huizinga heeft een prijs gewonnen.’ Dat was natuurlijk heel ontroerend! ‘s Avonds was er een grote revue in de tent. Daar heb ik nog piano gespeeld. Die hele revue hebben we met elkaar gedaan. Mart en Himke Kol hebben overal voor gezorgd. Dat was een heel geregel!’