Anje van Dijken-Maat (1933 - 2015, Slochterdiep - Oude Rijksweg 21 - Oude Rijksweg 10) vertelt
‘In de herfst van 1944 werd het gebied tussen het Damsterdiep en het Eemskanaal onder water gezet en trokken oom Jan Maat en tante Martje met hun kinderen Assie, Janna en Lammie bij ons in. De Duitsers wilden eerst heel Garmerwolde onder water zetten, maar ze hebben zich bedacht; dan kwam de Rijksweg ook onder water en hadden zij geen vluchtweg meer. Daarom zochten ze naar een andere oplossing. Bij ons aan het Slochterdiep waren ze bezig een tankgat te graven. Die mannen dronken vaak koffie bij ons en waarschuwden mijn moeder en tante Martje: Als het materiaal ‘s zondags werd opgehaald, werden wij onder water gezet. En het werd ‘s zondags opgehaald! We zijn toen eerst bij opa en grootmoe ingetrokken (Oude Rijksweg 21), maar daar was het veel te klein: we moesten in de schuur slapen. Daarna zijn we bij de gebroeders Koopman (twee broers plus een huishoudster) in huis gekomen. Waar nu Eltje van Huis woont (Oude Rijksweg 10). Dat ging prima. In juni 1945 zijn we als laatsten weer teruggegaan naar het Slochterdiep.
Geen school
Die winter - toen we onder water zaten - was er geen school, want er was geen brandstof. Eén dag in de week konden ze stoken; we werden in twee groepen gedeeld: een groep ‘s morgens en een groep ‘s middags. We kregen een partij huiswerk mee voor de hele week. We konden die winter volop schaatsen: van Ruischerbrug tot Delfzijl (tussen de huizen, het appelhof enzovoort). In het huis (Geweideweg 8 (red.)) zaten Duitse soldaten; die moesten op de Eemskanaalbrug letten. Zij probeerden ook te schaatsen, maar konden het niet. Als wij gewoon plat spraken, konden ze ons vrij goed verstaan. Ze dronken vaak koffie bij mevrouw Wierenga aan de Grasdijkweg, zij was ook een Duitse. Die mannen waren er ‘strontzat’ van en wilden graag naar huis. Tegen het laatst hebben ze de brug eraf gejaagd.
Evacués
In de oorlog woonden hier ook evacués van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden: de families Kornet (Oude Rijksweg (red.)); Hoogerheide (Lageweg (red.)) en Hermans (Oude Rijksweg 34 (red.)). Die mensen waren hier ook aan het werk en de kinderen gingen gewoon naar school. Mevrouw Kornet had hier graag willen blijven: de mannen zaten hier ‘s zaterdags niet in de kroeg! Er is hier ook een aantal kinderen uit Rotterdam geweest, onder andere bij dokter Anderson, mevrouw Van der Molen en meester Reinders. Zij moesten hier wat op krachten komen en gingen daarna weer terug naar hun ouders. In het gebied langs de Maas werd vreselijk geschoten; dat was de frontlinie. Verschillende mensen uit die streken kwamen naar het noorden. Zo is Karel Reutelingsperger hier ook gekomen. Bode Wierenga uit Ten Post moest mensen ophalen en naar Loppersum brengen. Het was toen heel koud: het sneeuwde. Bij ons in Garmerwolde werden geen mensen geplaatst: wij hadden al genoeg aan onze eigen mensen uit het overstroomde gebied.
Het bombardement
Op zaterdag 14 april 1945 zagen we allemaal Duitsers en ander lopend volk richting Appingedam trekken. De stad brandde als een fakkel. We wisten niet wat we moesten doen: wel of niet naar bed. Uiteindelijk zijn we toch maar naar bed gegaan, een half uurtje misschien. ‘s Nachts om twaalf uur begonnen ze te schieten. Bij direct de eerste klap waren alle ramen er al uit: vlakbij het huis van Oude Eltje Havenga (Oude Rijksweg 11 (red.)) was een bom ingeslagen. Wij met z’n allen naar de kelder. Het ging de hele nacht door, ik was vreselijk bang. Op den duur leer je het wel: als we ze hoorden gieren, ging het goed en gingen ze voorbij. Toen het weer licht werd (om ongeveer zes uur) hield het schieten op. Bij Hendrik van Leggelo (Oude Rijksweg 23) was alles kapot en ook in het dorp was ‘t allemaal kapot. Bij de Familie Oosterhuis (Dorpsweg 50 (red.)), zijn drie mensen omgekomen. De man is nog naar het noodhospitaal in Ten Boer gebracht, maar moeder en zoon waren ‘s morgens al dood. Na de eerste nacht is de ‘Damsterdraai’ (bij Jägermeister) opgeblazen: de stukken lagen nog bij boerderij Stollenga (Dorpsweg 53-55, nu Koningsheert (red.)). De nacht daarop hebben we weer met ons zessen in de kelder gezeten. Toen zijn wij niet beschoten, maar Noorderhoogebrug. Er hebben ook mensen bij Heeres (Dorpsweg 41 (red.)) in de kelder gezeten en in de kerk. Na die twee nachten zijn wij naar Harkstede gegaan, daar woonde een tante. We gingen met de ‘tödebel’ (een klein vissersbootje met een net) over het Damsterdiep, daarna over het tankgat en tot slot bracht ‘Kneels’ Kooi ons met een groot vlot over het Eemskanaal. Toen op de fiets naar Harkstede; daar waren ze al bevrijd, toen wij beschoten zijn.
Bevrijd

We zijn een nacht in Harkstede gebleven. Mijn vader ging ‘s morgens heel vroeg naar Garmerwolde. Toen hij terugkwam, zei hij: ‘Wie gonnen trug, wie bennen bevrijd.’ Toen we terugkwamen, zat het hele huis vol Canadezen; ze waren druk aan het eieren bakken. Gamellen met eieren schoven ze zo in de kachel. De Koopmansen wisten niet wat ze eraan hadden en hebben toen maar bij ons gegeten. Er was veel te beleven in die tijd: allemaal sensatie! De Canadezen dronken veel sterke drank en waren stapelgek op eieren. Bij Horst (Dorpsweg 13 (red.)) was een veldkeuken ingericht: het eten, wat hen te vet was, gooiden ze weg. Toen Moeke ons ‘graauw stoet’ liet zien, kregen we meteen heel lekkere witbrood... en thee. Later kregen we ook wel eierpoeder en lysolzeep. Toen wij al bevrijd waren, zijn hier nog mensen uit Zeerijp gekomen; zij werden vanuit Emden en Borkum beschoten. Ze zijn eerst bij Oosting geweest, maar kwamen daarna bij ons. We kregen er maar liefst acht personen bij: twee mensen uit Zeerijp (een echtpaar) met hun Limburgse evacués: de familie Rijswijk uit Arcen. Moeder en zoontje Jan waren in Zeerijp gewond geraakt en lagen in het ziekenhuis (ze hebben het allebei overleefd). De familie Rijswijk was katholiek. Ik hoor Fransje, een jongetje van een paar jaar, nog zeggen: ‘Effe bije’ en dan wapperde hij met z’n handen. Dat was wel wat! Boven lagen kinderen op de grond, er lag wat in de bedstee en een meisje (Juul) sliep bij mij in het ledikant. Mijn moeder krijgt nog regelmatig een kaartje van haar. Ze zijn ongeveer veertien dagen bij ons gebleven; de kinderen gingen die dagen niet naar school.
Wat is er verder nog gebeurd?
In de zomer van 1943 zijn op een zaterdagmiddag bommen achter de pastorie gevallen; ook een keer bij de Stadsweg. Dat waren bommen die de jongens kwijt moesten als ze in het nauw kwamen: dan werd het vliegtuig lichter. De eerste die hier vielen waren brandbommen in Fledderbosch en een blindganger achter het kanaal. Toen het ding afging, reed Tunnis Terpstra er net tegen: ‘Hai zag der oet as n swien’. Verder is hier niets bijzonders gebeurd. In al die vijf jaar is er nooit één razzia gehouden. We hadden ook geen gebrek aan brandstof: turf en zwarte brandstof konden we ruilen met schepen voor eieren, olie en spek. We hebben geen kou geleden, hadden geen honger en kleren ging ook nog wel, door het ruilen. Bovendien kon mijn moeder goed naaien en breien: van oud wat maken, alles uitrafelen. Ook had ze voor de oorlog al wat ingeslagen: voor als er wat gebeurde.
Keutels en klompen
Veel dingen maakte je zelf. Van koolzaad werd bijvoorbeeld olie gedraaid. Dat mocht niet en moest dus stiekem gebeuren, ‘s morgens heel vroeg. Wij hadden een ‘stiep’ in de schuur staan. Het was vreselijk zwaar werk. Je moest de olie opvangen en wachten tot het uitgezakt was... Dan kreeg je mooie olie. Daar kon je heel lekkere aardappels en pannenkoeken in bakken. Het afval (zwarte rollen: ‘keutels’) wou heel goed branden. De olie werd ook wel gebruikt voor de ‘toetlaamp’, een soort kannetje van zink of koper met een lekbakje eronder. In de tuit hing je een stuk garen als lont. Die dingen hadden een ovalen reservoir. Hielke (van Dijken, echtgenoot van Anje (red.)) heeft ze wel in Sint Annen bij de smid gemaakt. Ook kon je zelf karnen. We kregen melk van de boerderij. Door flink met de fles heen en weer te schudden, kreeg je boter. We deden het ook wel met een ‘polske’ (stamper met gaten) in een weckfles. We hadden een vreselijk grote tuin, kippen en een varken. In de herfst werd het varken geslacht. De dikte van het dier ging naar het aantal personen... Er kwam een controleur kijken. Wij hebben ons varken een keer geruild met een andere familie. Wij waren maar met z’n drieën, zij waren een veel groter gezin. We kregen wel gebrek aan schoenen en klompen. Je had toen van die houten kleppers. Daar maakten we zelf een band overheen. Ook werd er direct leer onder de klompen geslagen (zolen). Op school stonden een paar oude versleten klompen. Die trok je aan in de klas. Zo had je altijd schone klompen. Toen zijn die ijzertjes (hakken en tenen) ook gekomen. Ze deden ze ook wel onder schoenen.
Verzetsgroep
Er werden weleens illegale blaadjes bij m’n vader gebracht. Maar waar die precies heen moesten, weet ik niet. Ze hielden mij erbuiten. Dat was natuurlijk ook link. Als ze je betrapten, was je er geweest! Evert Kuipers (Dorpsweg 11 (red.)) zat in het verzet: daar waren ook twee onderduikers. Toen het bij hen te gevaarlijk werd, zijn ze - meen ik - nog een paar dagen bij de familie Oomkens aan het Slochterdiep geweest. Ook dokter Anderson had er zijdelings mee te maken. Hij hielp bijvoorbeeld mensen die niet naar Duitsland wilden. Er zijn waarschijnlijk nog wel meer mensen die er (zijdelings) mee te maken hadden. Ik denk bijvoorbeeld aan Pestman van de boerenleenbank.
Alleen maar bang
In de oorlog was je alleen maar bang. Als er ‘s nachts vliegtuigen over vlogen, gingen we uit bed en trokken onze kleren aan. Een poosje na de oorlog was er groot feest: er stond een grote tent achter de school en overdag was er een grote optocht. Ik zat op een sprookjeswagen. Eén van de liedjes die toen werden gezongen, ging over een oliepit die in de jampot drijft. Mijn grootmoeder zong JAMpot in plaats van sjempot. Ik lachte haar uit en dan werd ze kwaad.’
Menka Kalk-Ellérie (1939):
“Wij woonden aan Bovenrijge, de overbuurman heeft mijn vader verlinkt, omdat wij paarden hadden. Die paarden had hij nodig. De arbeiders moesten elk jaar bij een andere boer. Mijn vader had een aanhangwagen met twee paarden ervoor. Hij laadde het schamele beetje wat ze hadden in de aanhangwagen en dan een dekkleed erover en bracht dat naar een andere woning.Een andere keer ging hij naar Hoogkerk. Mijn moeder dacht: ‘Wat een eind weg’. Zij liepen naast de paarden en gingen niet bovenop de kar zitten, maar gewoon lopen. Wij hadden onderduikers en die zaten onder het dekkleed. Eén van hen was verkouden en die begon te hoesten met zijn hand voor zijn mond. Mijn vader dacht: ‘Oh, hoe moet dat?’. Die had het heel benauwd. Dus toen kreeg hij die Duitsers om de wagen staan. Vader vertelde: ‘Ik deed het in alle kleuren. Oh gut, hier kom ik niet meer levend weg!’ Het werd 8 uur, en dan moet je binnen zijn, en het werd 9 uur. Het werd 10 uur. ‘t Werd 11 uur. Om 12 uur liep mijn moeder naar de Rijksweg toe en ze zei: ‘Oh gelukkig! Daar komen ze aan.’ Ting-ting-ting-ting...die dingetjes van het paardenhoofdstel. Mijn vader zei: ‘Als ze hem gevonden hadden, dan hadden ze mij zo doodgeschoten.’ Ja, het mocht niet. Dat waren angstige momenten.”
De verhalen
Deel deze pagina:
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend) Facebook
- Klik om te delen op X (Wordt in een nieuw venster geopend) X
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend) LinkedIn
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend) Pinterest
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend) E-mail
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend) WhatsApp
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend) Print