Een bengel in Garmerwolde

De belevenissen van een vijftienjarige jongen die in het laatste oorlogsjaar, van zijn familie gescheiden, moest onderduiken in Garmerwolde.

In september 1944 woonden wij met ons gezin in de stad Groningen. De oorlog rommelde aan de grenzen van Nederland en de algemene verwachting was dat de oorlog met drie tot vier weken wel bekeken zou zijn en dat de geallieerden de mof definitief en totaal verslagen zouden hebben. Grote blijdschap was er onder de bevolking, maar grote onrust vooral bij de leden van de NSB en eveneens bij de met hen verwante geesten. Als landverraders aan te merken namen zij de benen richting Duitsland. Gezien de algemene verwarring die er toen heerste, was het niet verwonderlijk dat er vanuit de Nederlandse regering in Londen, zo half september 1944, aan alle mensen die bij de Nederlandse Spoorwegen werkten, bevel werd gedaan om het werk met onmiddellijke ingang neer te leggen en onder te duiken.

Kruideniersfamilie Hagenouw
Ook ons gezin - mijn vader werkte als treindienstbegeleider bij de NS - gaf gevolg aan die oproep. Voor een gezin van zes personen (vader, moeder, twee dochters van achttien en negentien en twee zonen van acht en vijftien) kon, gezien de voortschrijdende oorlogshandelingen, voor een korte periode wel een redelijk en veilig onderdak gevonden worden. Maar toen de luchtlandingen bij Arnhem een verloren zaak bleken te zijn werd dat problematisch.

Wij waren in eerste instantie bij twee gastgezinnen in Oosterhoogebrug ondergebracht. Let wel: slechts ongeveer vier kilometer verwijderd van de plek waar wij woonden. De ene helft was bij een redersfamilie, de andere helft bij een daar in de buurt wonende melkboer ondergebracht. Half oktober werd de situatie voor alle betrokkenen daar te precair en moesten we verkassen. Het gevolg was dat vader en moeder met jongste zoon bij de dominee in de pastorie in Noorddijk werden ondergebracht, één zus verhuisde naar een gezin in Ruischerbrug, de andere zus naar een gezin in Bourtange en ik kwam als vijftienjarige bengel bij de kruideniersfamilie Hagenouw in Garmerwolde terecht.

Anders dan thuis
Het betekende voor mij een periode in mijn leven die diepe indrukken heeft achtergelaten. Het gezin Hagenouw bestond uit vijf mensen. Vader, moeder, dochters Jo en Fannie en zoon Roel. Roel was drie jaar ouder dan ik en het klikte tussen hem en mij van meet af aan prima. De familie Hagenouw was zelf ook al als oorlogsslachtoffer te beschouwen omdat op het moment dat ik daar arriveerde, men zelf al eigen huis en haard had moeten verlaten, omdat men, in verband met te verwachten oorlogshandelingen, de plaatselijke polder tussen Damsterdiep en Eemskanaal (de Fledderbosscherpolder) onder water had gezet, wat net ook hun winkel en huis bereikte waardoor dat onbewoonbaar werd.

Het was gelukkig voor hen net zo dat de enige, andere nog aanwezige kruidenier in de kom van het dorp zijn pijp aan Maarten had gegeven. Huis en winkel stonden leeg en zij konden er zo in. En toen kwam ik dus. Achteraf gezien heb ik daar, al met al gezien, een zeer gelukkige periode van mijn leven doorgebracht. In het begin was er natuurlijk een periode van gewenning. Alles gaat anders dan thuis. Het gezin Hagenouw behoorde tot de Hervormde gemeente. Wij waren van huis uit in het geheel niet wat men noemde, kerks. Ik moest dus zondags mee naar de kerk en samen met Roel ook naar catechisatie. Hoewel het zaad, wat dat betreft, uiteindelijk op dorre bodem is gevallen, heb ik er een hoop, zij het vluchtige, bijbelkennis, aan overgehouden.

Van dat allereerste begin kan ik me ook nog herinneren dat ik, in de eerste week dat ik er was, samen met vader Hagenouw met paard en een platte wagen allerlei kasten en ander huisraad uit het verdronken huis naar familie in Schildwolde voor tijdelijke opslag heb gebracht.

Later in het jaar heb ik met vader Hagenouw nog boomstobben staan rooien langs het Damsterdiep. Op de grens met Ruischerbrug waren, denk ik een jaar eerder, een aantal iepen geveld. Mogelijk met iepziekte. Omdat er geen kolen of andere brandstof meer was, was alles wat ook maar enigszins branden wilde en warmte gaf, welkom. Met grote bijlen hebben we ons daar dagenlang in het zweet staan werken want die krengen zaten me toch vast. Elke vezel moest met geweld los gekapt en als het ware met veel moeite gewonnen worden.

Smederij
Voor een vijftienjarige moet natuurlijk ook een dagbesteding gevonden worden. In verband met reeds opgedane schoolse kennis wat technische vakken betreft, voelde ik me bij de plaatselijke smederij van Harm Huisman helemaal op mijn plaats. Van alles gebeurde daar. Paarden werden opnieuw beslagen, fietsen voor zover ze nog konden rijden met kunst-, en soms helemaal geen banden, werden zo goed mogelijk rijdende gehouden, clandestien stond er een oliemolen en werd daar koolzaadolie voor vrienden en relaties mee gewonnen, alle mogelijke smidswerk werd in eigen beheer gemaakt, kachelpijpen werden op maat en zo lang mogelijk gemaakt om ook maar het kleinste restje warmte uit de rookgassen te benutten. En windchargers werden er uitgeprobeerd. Van hout werd zo natuurgetrouw mogelijk een propeller gefabriceerd, op een as gemonteerd om, in de wind opgesteld, een fietsdynamo aan te drijven om zo zelf stroom op te wekken. Echt zo’n oude toko op het platteland. In die Winkel van Sinkel was, bij wijze van spreken, echt alles te koop.

Via Roel maakte ik kennis met zijn boezemvriend Jan Pestman, zoon van de plaatselijk directeur van de toenmalige Boerenleenbank. Jan speelde ook heel goed gitaar en samen hebben we op zijn kamer boven het kantoor driestemmig liederen ten gehore gebracht waarbij het ‘Lustig ist das Zigeunerleben Varia, Varia’ me nog steeds in de oren klinkt.

Groot alarm
Dat het niet alleen hosanna was in die tijd maar dat er ook plotselinge, zeer risicovolle dingen konden gebeuren moge blijken uit een ander voorval. Het moet ergens in het voorjaar van 1945 geweest zijn. In die tijd was er, toen heel gebruikelijk en opgelegd door de bezetter, een avondklok ingesteld. Na acht uur ‘s avonds mocht niemand meer buiten zijn, tenzij met een geldige reden, waarvoor je schriftelijk toestemming van de instanties moest hebben. Het zal die bewuste avond rond een uur of half negen zijn geweest en een clubje van vijf knapen waaronder ook Roel, Jan en ik, liepen nog in het dorp te praten en te doen, toen opeens de kreet ‘Landwacht! Landwacht!’ weerklonk. Een patrouille van die zeer gehate dorpspolitie kwam om de bocht. Groot alarm dus en iedereen stoof uit elkaar en zocht een goed heenkomen.

Ik ben via een huis aan de weg en een weilandje daarachter in een sloot beland en heb me daar gedurende zeker een uur schuil kunnen houden. Voorzichtig gekeken of de kust veilig was en toen klompen uit en op ‘natte’ sokken als een haas langs de weg op huis aan. Thuis hoorde ik van Roel dat ze allemaal gesnapt waren en hun persoonsbewijs hadden moeten inleveren. De ouders moesten de volgende dag naar het Gemeentehuis in Ten Boer om het persoonsbewijs weer op te halen en een strenge vermaning aan te horen met het dreigement dat zulks op veel zwaardere sancties zou komen te staan als het nog eens zou gebeuren.

De bij de actie aanwezige stomste landwacht, ene Hendrik Oomkes, had steeds maar lopen te roepen dat er nog ‘aintje was west dij ze nog nait hadd’n’. Gelukkig hebben zijn collega’s daar verder geen aandacht aan geschonken, anders had dit avontuur een heel andere uitkomst gehad. Je moet er niet aan denken wat er allemaal achter had gezeten als ik wel tevoorschijn had moeten komen. Hele families zouden gearresteerd zijn en mogelijk ook gedeporteerd zijn, met wie weet wat voor verschrikkelijk einde voor allen. Het geluk was deze keer met de dommen, zullen we maar zeggen. 

Dat vreselijke gieren
Als slot van dit verhaal wil ik ook de afloop niet onvermeld laten. Het kanongebulder van onze bevrijders kwam eindelijk van dag tot dag nader. ‘s Avonds zagen we als we bij het DAM-hokje aan de Rondweg stonden de V-1’s van de Duitsers nog aan de horizon omhoog kruipen. Eind april naderde al. In die laatste ongewisse dagen waren we met een stel mensen bij, ik meen boer Bus, op het land langs het Damsterdiep suikerbieten aan het poten. In een onafzienbare colonne trokken Duitsers zich terug richting Delfzijl - de enige weg die nog vrij was op terugreis naar de Heimat. Ik zie het nog zo voor me: met paardenwagens, handkarren, op fietsen zonder banden, lopend zonder enige organisatie. Enfin een groter zootje ongeregeld kon je je niet voorstellen. Af en toe zag je wel dat ze ook wat van zich afgooiden: helmen, bajonetten, geweren verdwenen zo in het Damsterdiep.

Er werd in die dagen heel fel gevochten om en in de stad Groningen. De laatste dag voor de bevrijding kwam een colonne van de Duitsers die in de stad gevochten hadden, voor een gevechtspauze in Garmerwolde uitrusten, en die is, tegen dat het ‘s avonds donker werd, weer vertrokken. Lichte pantservoertuigen en meer van dat soort vervoermiddelen stonden her en der door het dorp verspreid, goed herkenbaar vanuit de lucht. Diezelfde middag vlogen twee verkenningstoestellen van de RAF over en ze namen kennelijk de gehele toestand beneden op en vertrokken weer.

‘s Avonds, in mijn herinnering kort na middernacht, kwam gierend de eerste bom tot ontploffing. Wij zaten met zijn allen in de keuken. Ook onze buurtjes, de familie Flipsen die onder hetzelfde dak woonde, was met hun kinderen bij ons. Bij elke gierende raket of wat het ook geweest moge zijn, doken we allen onder de tafel. In mijn herinnering duurde het en duurde het maar, en telkens was er weer dat vreselijke gieren.

De andere morgen - bleek en vol emotie - kwamen we tevoorschijn. Overal waar de vorige dag vijandige wagens gestaan hadden, waren de inslagen te tellen. Er waren enkele doden te betreuren, maar het bombardement had met pijnlijke precisie exact ‘niets’ van de vijand getroffen.

Die dag reden er in onafzienbare colonnes, perfecte voertuigen met militaire precisie voorbij van een onwerkelijke volmaaktheid - wat een verschil met de uitgehongerde troepen van twee dagen geleden.

Diezelfde avond maakte een Canadese compagnie in Garmerwolde halt. Soldaten strak in het uniform en met blinkend gepoetste schoenen zaten op meegenomen gemakkelijke kampement spullen om grote sommen geld, luid lachend en pratend, te kaarten alsof ze geen strijd gestreden hadden. Sommigen hadden wel vier of vijf polshorloges om. Van verslagen vijanden? Het is heel onwerkelijk allemaal en toch zo werkelijk als wat. Enkele dagen later werd ons gezin herenigd en werd het leven van alledag weer opgenomen.

Het vervolg
Het vervolg komt er kort samengevat op neer. Jaren gingen voorbij. In 1949, ik was inmiddels bij de Luchtmacht in militaire dienst, kwam ik tijdens een treinreis in Zwolle Jan Pestman weer tegen. De reis naar Groningen was er één vol oude herinneringen. 

In 1952, ik woonde destijds in Zutphen maar werkte inmiddels in Arnhem, ontmoet ik Jan weer. Nu op het station van Zutphen. Hij is op weg naar Arnhem waar zijn nieuwe werkkring blijkt te liggen. Toeval of moest het zo wezen? We zijn weer bevriend geraakt, waren een tijd lang lid van dezelfde badmintonclub en hadden verschillende gemeenschappelijke vrienden. Na enkele jaren elkaar toch weer uit het oog verloren. Tot we elkaar op een zonovergoten maandagmorgen in augustus 1996 (wat een toeval!) in het zwembad van Rhienderen (gemeente Brummen) opeens weer treffen. En direct daarna is ook het contact met Roel Hagenouw en familie, die nu in Roden woont, weer blijvend hersteld. 

En daarmede was de cirkel weer rond.

Harm Jan Havenga (1940):
“Tante Gini maakte kaasjes en die ruilden ze met de schippers in het Eemskanaal. Dan gingen ze met paard en wagen naar het Eemskanaal en dan werden die kaasjes geruild met een wagen vol brandstof. Er kwam een wagen met steenkool van de Oostersluis. Een Duitse soldaat liep terug en lifte mee op die wagen naar Garmerwolde.”